Woensdag gehaktdag.
Een slechte nacht gehad, slecht geslapen en voel me geradbraakt. Die vrachtauto lijkt nog steeds heen en weer te rijden. Tegen half acht wordt het ontbijt gebracht door een vrolijke zuster. Ze praat in dialect en al snel komen we met elkaar in een geanimeerd gesprek. Ze dolt wat en gaat dan door naar de volgende patiënt. Niet veel later de eerste van de vijf dagelijkse controles. De verpleegster wordt vergezeld door de zaalarts. ‘Zoals ik het nu zie en wat tot nu toe de resultaten zijn van de behandeling, zet ik uw vermoedelijke ontslagdatum op maandag 26 oktober.’ Slik, dat zijn nog vijf hele dagen inclusief het weekend. Ik kan niet anders dan er mee instemmen. De medicijncocktail wordt weer gepresenteerd en de arts pompt een lading antibiotica in mijn infuus.
Na het ontbijt wassen en tanden poetsen. Douchen is niet mogelijk met die slangen, maar dat vind ik op dat moment het minst belangrijk. Tegen elf uur komt de dagzuster triomfantelijk binnen met een enorme lading post. Ik ben verbaasd en verwonderd. Intussen komen de berichten ook weer binnen op de telefoon. Ik open de enveloppes en de ene na de andere beterschapswens ontvouwt zich. Ik krijg zelfs een wandelboek waaruit ik straks weer inspiratie kan opdoen. Ik maak een foto van de vele kaarten en stuur deze naar mijn collega’s van het Regionaal Service Center. Zij werken ook allemaal thuis, maar hebben desondanks de tijd gevonden om mij op deze manier te ondersteunen. Ik weet nauwelijks wat ik moet schrijven, ieder woord lijkt te weinig om de dankbaarheid te tonen. Op mijn berichtje komen vele berichten binnen.
Op de één of andere manier hebben deze kaarten een positieve invloed. In de loop van de middag begin ik me steeds beter te voelen. De zuster brengt me een poster met oefeningen die ik kan doen om het herstel te bevorderen. Ik heb muziek bij me en onder begeleiding van de ‘Walker Brothers’ begin ik aan de oefeningen. Doel is drie keer per dag tien minuten. Na de eerste tien minuten ben ik blij dat het nummer is afgelopen: ik voel me gesloopt. Het brengt een onbestendig gevoel met zich mee. Nog geen twee weken eerder liep ik drie tot vier keer per week hard, wandelde en fietste ik dagelijks. Ik had wekelijks meer dan honderd kilometer op de teller, en nu, na tien minuten een simpele warming-up voel ik me ineens oud, a-sportief en afgeleefd. Een klap die niet alleen lichamelijk aankomt maar ook geestelijk binnen komt. Hier lig ik, bijnaam marathon man, op apegapen. Komt het ooit nog goed?
Na het avondeten komt Ellen even buurten. Ze neemt werkelijk alle tijd en we praten over van alles en nog wat. Ze studeert al vier jaar in Enschede en komt oorspronkelijk uit het westen van het land. Ondanks dat daar haar roots liggen, is ze erg gecharmeerd van Twente. Ze roemt de vriendelijkheid en nuchterheid van de Twentenaar. Het mooie is dat ze dit zelf ook uitstraalt: een bepaalde rust en vooral veel interesse in de ander hebben. De tijd vliegt voorbij en ze wil de andere patiënten ook nog even gedag zeggen. Ik snap het, vind het wel jammer. Ellen maakt plaats voor de avondzuster die alle waarden weer komt opmeten. Ze is tevreden maar nog lang niet genoeg om het beleid te veranderen. Ik besef dat ik met deze tevredenheid eigenlijk erg content ben. Er is zit vooruitgang in en dat gevoel krijg ik steeds meer. Ze besluit het infuus af te koppelen. De naald blijft zitten, voor het geval dat.
Iets na half elf besluit ik om te gaan slapen. Ik sluit mijn ogen en wacht gespannen op de demonen die gaan komen om mij het slapen zo onaangenaam te maken. Ze komen echter niet, in plaats daarvan lees ik in gedachten de vele beterschapskaarten. Ik weet niet hoe laat ik in slaap ben gevallen, maar rond de klok van drie uur wordt ik wakker van de zaklamp van de nachtzuster. Ze zegt niets en verlaat de kamer weer. Op de gang heerst veel onrust. Er ligt een Turkse of Marokkaanse man die veel overlast veroorzaakt: hij wil per sé niet geholpen worden door de verpleegsters. Er moet een mannelijke verpleger komen. Ik volg de discussie en de dames hebben geen andere keuze: er is die nacht geen broeder op zaal. Meneer zal het er mee moeten doen. Ik hoor af en toe een stemverheffing bij beide partijen. Ik begrijp het wel, deze verpleegsters doen hun uiterste best om het iedereen ze aangenaam mogelijk te maken. Ze lopen letterlijk op hun tenen, staan dag en nacht in de frontlinie en krijgen vervolgens het deksel op de neus. Aan de andere kant weet ik natuurlijk ook niet wat deze man mankeert. Is het alleen corona of speelt er nog iets geestelijks mee? Ik houd het op het laatste en probeer weer te slapen.
Tegen zeven uur wordt ik wakker. Ik reik naar mijn neus: de zuurstof is weg! Ik kijk naar rechts en daar ligt de slang. Ik heb zonder zuurstof geslapen en toch voel ik me al weer iets beter. Verlost van zuurstof én infuus besluit ik mijn oefeningen te doen. Vanochtend geen ‘Walker Brothers’, maar de Chaplin Band met ‘Il Viliéro’. Een lekker vlot nummer dat goed in het gehoor ligt, een prima ritme heeft en aanzet tot bewegen. Na tien minuten lekker wassen en wachten op het ontbijt.

Vervolg: Erik